Het beëindigen van een uitzendcontract in fase A moet om de juiste reden gebeuren: het eindigen van de inleenopdracht op verzoek van de inlener.
Disfunctioneren is geen geldige reden voor ontslag op grond van het uitzendbeding.
De situatie
Een uitzendkracht komt op 1 oktober 2009 in dienst op basis van een uitzendovereenkomst fase A met een uitzendbeding. Al na een maand wordt hij ontslagen. De werkgever laat hem per brief weten dat er al diverse functioneringsgesprekken zij geweest die niet tot een verbetering in zijn functioneren hebben geleid en dat daarom is besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen per 9 november 2009.
In 2010 doet de uitzender nog een ontbindingsverzoek voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De kantonrechter ontbindt de overeenkomst na dat verzoek per 22 juli 2010.
De vordering
De werknemer meent dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en vordert in een kort geding onder meer loondoorbetaling. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Het uitzendbureau heeft als reden voor het ontslag niet het einde van de inlening gegeven, maar het disfunctioneren. Het uitzendbureau gaat in hoger beroep.
Het oordeel
Het Hof oordeelt niet anders dan de kantonrechter. Er is geen bewijs van de stelling dat op verzoek van de inlener de inlening is beëindigd. Het aanbod om met getuigenbewijs te komen, wimpelt het Hof af omdat in een kort geding in principe geen plaats is voor getuigenverhoren. En al zou de werkgever kunnen bewijzen dat de inlener de inlening heeft beëindigd, redt dat de werkgever niet. Die heeft namelijk een verkeerde ontslagreden aangegeven. Op grond van artikel 7:691 lid 2 BW had de uitzender aan de uitzendkracht duidelijk moeten maken dat de uitzendovereenkomst werd beëindigd omdat de inlener dat wilde.
Pas op 11 maart 2010 heeft de uitzender een rechtsgeldig beroep gedaan het uitzendbeding. Op die datum heeft de uitzender aan de gemachtigde van de ex-uitzendkracht geschreven dat het slechte functioneren er toe heeft geleid dat de inlener te kennen heeft gegeven niet langer van de uitzendkracht gebruikt te willen maken. Het Hof wijst daarom de vordering tot loondoorbetaling toe tot en met 11 maart 2010.
Uitzendbeding |
Bron:
LJN BQ5861
, Hof Leeuwarden
Ontslag uitzendkracht, uitzendbeding
Hoger beroep, 24 mei 2011
Door mr. Ingrid Kooijman