Opvolgend werkgeverschap en uitzendkrachten

Een werknemer heeft als uitzendkracht voor een opdrachtgever gewerkt als automatiseringsmedewerker. Aansluitend is hij bij deze opdrachtgever in dienst getreden als assistent technisch beheer binnen de automatiseringsafdeling. Na drie tijdelijke contracten wenst de werkgever de samenwerking te beëindigen en stelt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. De werknemer stelt dat de uitzendperiode meegeteld dient te worden in het kader van opvolgend werkgeverschap en er derhalve vier tijdelijke contracten zijn geweest, als gevolg waarvan er inmiddels sprake zou zijn van een dienstverband voor onbepaalde tijd.

 

De beslissing
De rechter beoordeelt of sprake is van opvolgend werkgeverschap met betrekking tot de uitzendperiode. Daartoe is van belang te bepalen of de werkzaamheden als uitzendkracht dezelfde zijn of soortelijk zijn aan de werkzaamheden die in het rechtstreekse dienstverband zijn verricht. De kantonrechter volgt de werkgever die aantoont dat de werknemer als uitzendkracht geen eigen verantwoordelijkheden heeft gedragen, en minder specialistisch werk heeft gedaan. Dat een deel van de werkzaamheden in de huidige functie terugkomen wil niet zeggen dat de werkzaamheden gelijksoortig zijn in de zin van de wet. Er is derhalve geen sprake van opvolgend werkgeverschap en de laatste arbeidsovereenkomst is correct zonder opzegging beëindigd.
 

Commentaar
De werkgever heeft de uitzendkracht tijdens de uitzendperiode kunnen uitproberen en heeft hem een andere en zwaardere functie aangeboden. De voorafgaande periode als uitzendkracht telt daarom niet mee in de ketting van drie tijdelijke contracten.