Feedback is voor intercedenten een belangrijk instrument om de ontwikkeling
van uitzendkrachten te stimuleren.
Het geven van feedback is echter geen sinecure. Onderstaande vragen kunnen u helpen om de kritiek een opbouwend karakter te geven. Dit komt de kwaliteit van de feedback ten goede.
- Heeft de feedback betrekking op de persoon of op waargenomen en aanwijsbaar gedrag
- Is de feedback beschrijvend van aard?
- Is de feedback specifiek en gericht op duidelijk omschreven gedrag?
- Wordt de feedback zodanig geformuleerd dat er sprake is van opbouwende kritiek?
- Bevat de gegeven feedback alternatieven en/of wordt om alternatieven gevraagd?
- Formuleert de feedbackgever in de ‘ik’-vorm?
- Beschrijft de feedbackgever het eigen gevoel?
- Beschrijft de feedbackgever de ervaren effecten van het gedrag
van de collega? - Vraagt de feedbackgever expliciet of de feedback duidelijk is voor de ontvanger?
- Geeft de feedbackgever te veel of te weinig argumenten?
- Komt de feedbackgever met schijnargumenten?
- Is er sprake van veroordeling van gedrag?
- Heeft de feedbackgever oog voor de emoties van de ontvanger?
- Wordt de ontvanger in staat gesteld iets met de feedback te doen?