Bedoeling payroller duidelijk: overeenkomst van opdracht

0

In deze zaak staat de vraag centraal of een medewerker een arbeidsovereenkomst heeft met de inlener.

 

De situatie

Een redactiemedewerker heeft sinds 2004 een overeenkomst van opdracht met een payroll-bedrijf voor artiesten, redactiemedewerkers en freelancers. Op basis van die overeenkomst verricht hij werkzaamheden bij inleners die worden verloond op basis van het Rariteitenbesluit. De payroller is daarmee fictief werkgever. De medewerker heeft op het inschrijfformulier verklaard zich te realiseren dat hij geen arbeidsovereenkomst heeft en dus geen ontslagbescherming geniet. Hij gaat voor 20 uur per week aan de slag bij een inlener en ontvangt zijn betalingen via de payroller. De medewerker krijgt bij de inlener beoordelingsgesprekken op basis waarvan hij salarisverhogingen krijgt. Daarnaast mag hij vaste feestdagen en twee weken vakantie per jaar declareren. In 2009 beëindigt de inlener schriftelijk de samenwerking met de redactiemedewerker, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. De medewerker heeft de betreffende brief voor akkoord getekend.

De vordering

De medewerker is van mening dat er een arbeidsovereenkomst tussen hem en de inlener bestond en vordert in kort geding wedertewerkstelling en betaling van loon. Die vordering wordt toegewezen. De inlener gaat in hoger beroep.

Het oordeel

Het hof beziet de zaak anders en wijst de vordering af. Op basis van vaste rechtspraak moet de verhouding tussen de partijen beoordeeld worden aan de hand van wat hen voor ogen stond bij het sluiten van de overeenkomst (1) en hoe zij feitelijk uitvoering hebben gegeven aan die overeenkomst (2). Op basis daarvan bepaalt de rechter of er sprake is van een in de wet geregelde overeenkomst. Daarbij worden de rechtsgevolgen die de partijen aan de verhoudingen hebben verbonden in onderling verband bekeken.

Het hof overweegt dat het onwaarschijnlijk is dat een rechter in een bodemprocedure de verhouding als een arbeidsovereenkomst kwalificeert. De medewerker kon uit de overeenkomst van opdracht afleiden dat de payroller alleen maar de rol van fictief werkgever in de zin van het Rariteitenbesluit op zich nam. Dat er beoordelingsgesprekken zijn gevoerd doet daar niet aan af. Er is ook niet gesteld of gebleken dat de payroll-contstructie is geëindigd of dat de medewerker zich, voor de opzegging, als werknemer van de inlener beschouwde. De rechtszekerheid verzet zich tegen een geruisloze overgang van de payroll-constructie tussen medewerker en payroller naar een arbeidsovereenkomst tussen medewerker en inlener. Het hof wijst daarbij nog eens op het feit dat de medewerker de opzegging voor akkoord heeft getekend.

Bron:

LJN BL9881, Gerechtshof Leeuwarden
Overeenkomst van opdracht
Hoger beroep kort geding
23 maart 2010

Door mr. Ingrid Kooijman

Over Auteur

De redactie van Flexmarkt zorgt er gezamenlijk voor dat jij op de hoogte blijft van inspirerende en vooral betrouwbare vakinformatie over gerelateerde onderwerpen op gebied van flexwerkers, ondernemen, payroll en de uitzendbranche.

Reageer