Beroep op de proeftijd door de werkgever voor de aanvang van de arbeidsovereenkomst levert geen misbruik op.
Enkele dagen voor de aanvangsdatum van een arbeidsovereenkomst meldde de werkgever aan de werkneemster dat van de arbeidsovereenkomst werd afgezien. De werkgever baseerde zich op contacten met de werkneemster in de periode tussen het afsluiten van de overeenkomst en de aanvang daarvan. In die periode zou de werkgever een beeld over de persoon van de werkneemster hebben gevormd, op basis waarvan deze tot het oordeel kwam dat zij niet binnen het bedrijf zou passen. De werkneemster vraagt de rechter vast te stellen dat de werkgever met deze handelwijze misbruik van het proeftijdbeding heeft gemaakt.
De beslissing
De proeftijd is bedoeld als periode van wederzijdse kennismaking. De wet bepaalt dat beide partijen de arbeidsovereenkomst kunnen opzeggen zolang de proeftijd nog niet is verstreken. De periode vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst valt letterlijk genomen onder deze formulering, zodat de opzegging niet per defi nitie strijd met goed werkgeverschap oplevert. Nu de werkgever voor de ‘beëindiging’ van de arbeidsovereenkomst uitsluitend in de persoon van de werkneemster gelegen redenen aanvoert, doet de werkgever niets meer dan gebruik maken van de proeftijd waarvoor die bedoeld is.
Commentaar
Een proeftijd is bedoeld voor een wederzijdse kennismaking, een aftasten van de capaciteiten van de werknemer, het passen binnen een bedrijfscultuur. De proeftijd is bedoeld louter ter beoordeling of de match tussen werkgever en werknemer kan uitgroeien tot een vruchtbare arbeidsrelatie. Zodra de proeftijd, en daarmee de verruimde ontslagmogelijkheden, wordt gebruikt voor andere doeleinden, dan wordt een dergelijk ontslag door de rechter afgestraft. Werkgever en werknemer zijn niet verplicht een reden voor ontslag tijdens de proeftijd te vermelden, maar desgevraagd dient wel een geldige reden te worden gegeven. Het is goed dat met name de werkgever zich daarvan op voorhand bewust is.
Kantonrechter Alphen aan den rijn 17 juni 2008, JAR 2009/41