‘Tijdelijk werkenden, vooral diegenen die werken voor een uitzendbureau, zijn minder blij met hun werk, en met hun leven. Liever hebben zij een vast contract, zodat zij zelf de keuze kunnen maken om te vertrekken.’
In een deze week gepubliceerd rapport ‘Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht ‘ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), zijn de wetenschappers die het kabinet moeten adviseren opvallend negatief over uitzendwerk.
Het rapport beschrijft drie trends die grote invloed op de kwaliteit (gaan) hebben: de toename van flexibel werk, nieuwe technologie en de intensivering van werk.
Flexibilisering
De WRR wijst erop dat Nederland koploper is in Europa als het gaat om flexwerk. De flexibilisering zou afgelopen decennia meer dan verdubbeld zijn. Op dit moment heeft ruim een derde (36%) van de werkenden geen vast contract. Naast de 1,1 miljoen zzp’ers zijn er twee miljoen ‘tijdelijk werkenden’. Hieronder vallen mensen met een tijdelijk arbeidscontract, oproepkrachten en uitzendkrachten.
Volgens de WRR zit de groei in tijdelijk werk – en met name uitzendwerk en oproepwerk – vooral bij jongeren, lager- en middelbaargeschoolden, vrouwen en mensen met een migratieachtergrond. Ruim een derde (35%) van de mensen met een lage opleiding heeft in 2018 een flexibel contract, tegenover een kwart tien jaar geleden, zo stelt de WRR. Laagopgeleiden zitten volgens het adviesorgaan ‘op de klapstoel van de economie’, zij verliezen in Nederland (in vergelijking met omringende landen) relatief snel hun werk bij economische tegenwind.
Uitzendkrachten
De WRR spreekt van ‘onzeker werk’ is opvallend negatief als het gaat om uitzendwerk. ‘Tijdelijk werkenden, vooral diegenen die werken voor een uitzendbureau, zijn minder blij met hun werk, en met hun leven. Liever hebben zij een vast contract, zodat zij zelf de keuze kunnen maken om te vertrekken’, zo stelt het rapport.
In tegenstelling tot mensen met een flexibel contract zijn zzp’ers overigens zeer tevreden met het werk dat ze doen, zo stelt de WRR.
Flexwerk goed voor werkgelegenheid?
Of flexibele arbeid leidt tot meer werkgelegenheid of de vaste baan vervangt, is volgens de WRR (die hierbij wijst op het CPB) niet met wetenschappelijke zekerheid te beantwoorden. Aan de ene kant kun je stellen dat flexibilisering leidt tot meer banen; immers werkgevers blijven hierdoor wendbaarder, kunnen makkelijker van mensen af als dit economisch nodig is, en zullen dus makkelijker mensen aannemen als het hen economisch voor de wind gaat. Maar aan de andere kant kun je volgens de WRR stellen dat flexibele arbeid juist leidt tot minder werkgelegenheid. Want flexibel werkenden zouden minder innovatief werkgedrag tonen, flexwerk drukt de lonen (en daarmee de consumptie en groei) en flexbanen veroorzaken hogere kosten doordat steeds nieuwe mensen moeten worden aangenomen. Of een flexibele arbeidsmarkt überhaupt gewenst is, is dus een ‘keuze van de samenleving’, stelt de WRR. ‘Hoeveel is het ons waard dat iedereen mee kan doen in het werk?
‘Permanente tijdelijkheid’
De WRR ziet dat tijdelijke contracten soms aan elkaar worden geregen waardoor een ‘permanente tijdelijkheid’ ontstaat. ‘Steeds vaker blijven mensen hangen in de uitdijende flexibele schil.’ Dit zou met name gelden voor lager opgeleiden, mensen met een migratie-achtergrond en mensen met gezondheidsproblemen. Dit tijdelijk werken breidt zich volgens de WRR uit naar middelbaargeschoolden, waarvan inmiddels bijna de helft geen vast contract meer heeft.
Doorstroom gering
Ook over de doorstroom van flex naar vast is de WRR bepaald niet positief. In het rapport staat: ‘Vergeleken met het begin van deze eeuw is een tijdelijk contract minder vaak een opstapje naar een vast contract. De doorstroom van tijdelijk naar vast werk is gering, vooral onder oproep- en invalwerkers. In de periode 2010-2019 kreeg slechts een zeer beperkt percentage mensen met een tijdelijk contract na een jaar een vaste baan, namelijk 14% in 2019. En dit percentage is sinds 2010 zelfs afgenomen, ondanks de groei van de economie.’
Flexkracht krijgt minder scholing
Probleem is daarnaast dat scholing er bij flexwerkers er vaak bij inschiet, stelt de WRR. Werkgevers zouden minder investeren in mensen met een tijdelijk contract, terwijl scholing van tijdelijke medewerkers cruciaal is voor mensen om werk te behouden en om over te kunnen stappen naar ander werk. ‘De lossere verantwoordelijkheidsrelatie tussen werkgevers en werknemers door flexibilisering maakt dergelijke investeringen minder vanzelfsprekend.’
Dat terwijl juist investeringen in opleidingen en cursussen belangrijk zijn voor het kunnen overstappen van werk naar werk. De WRR stelt daarom dat iedereen, ongeacht zijn of haar contractvorm, toegang moet hebben tot bij- en herscholing om aan het werk te kunnen blijven. ‘Ook flexibele krachten moeten daarom gebruik kunnen maken van opleidings- en ontwikkelingsfondsen, die moeten worden ontschot, en van individuele leerbudgetten. Deze fondsen zouden onderdeel moeten zijn van een contractneutraal socialezekerheidsstelsel.’
Lees ook: Borstlap: sociale zekerheid en scholing voor vast én flex
Technologisering
Voor wat betreft de tweede trend, technologisering van werk, ziet de WWR dat in ‘het tweede machinetijdperk’ naast fysieke arbeid ook mentale taken meer en meer worden geautomatiseerd. Dat is niet per se negatief. Technologie kan banen kosten, maar ook gunstig uitpakken voor werkenden die goed kunnen samenwerken met robots en algoritmen, zo stelt de WRR. Het adviesorgaan pleit dan ook voor een inzet op complementariteit; het bevorderen van samenwerking tussen mens en machine, zowel bij de ontwikkeling van toepassingen als bij de ‘implementatie’ ervan.
Lees ook: Nederland positiever over banengroei door digitalisering
Platforms
De technologie leidt er daarnaast toe dat er platforms zijn die optreden als intermediair tussen aanbieders van werk en mensen die het werk uitvoeren. Voor mensen die moeilijk aan de slag komen, kunnen platforms een laagdrempelige manier zijn om aan werk te komen, stelt de WRR. Maar met de ‘vrijheid’ zou het nogal tegenvallen. In de praktijk worden mensen volgens de WRR baak beoordeeld op hun beschikbaarheid, kunnen de mogelijkheden om klussen te weigeren beperkt zijn en kan de angst om werk kwijt te raken leiden tot stress en lange werkdagen.
Intensivering van werk
Daarnaast stelt de WRR vast de snelheid en aard van het werk verandert. Bijna vier op de tien (38%) van de werkenden vinden dat zij (bijna) altijd snel moeten werken om het werk af te krijgen. Zo’n 10% vindt het werk ‘emotioneel zwaar’. Daar schuilt een gevaar in.
Tijds- en productiviteitsdruk vormen een risico voor uitval, ‘kan mensen van de arbeidsmarkt drukken’ en bemoeilijkt re-integratie en het werken voor mensen met een arbeidsbeperking.
Volgens de WRR is een oplossing tegen intensivering het bieden van meer autonomie, dus meer vrijheid om het werk naar eigen inzicht in te vullen. Goed werk houdt volgens de WRR ook in dat de werkende ‘een zekere vrijheid heeft, waarbij een beroep wordt gedaan op zijn of haar capaciteiten en goede sociale relaties worden onderhouden’. Werkenden willen ‘grip’ op hun werk hebben. Daar ligt dus een taak voor werkgevers.
Het gehele WRR-rapport ‘Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht’ is te downloaden op de site van WRR.