Wat zegt StiPP-uitspraak over intra-concern terbeschikkingstelling?

0

Valt een personeelsvennootschap nu wel of niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van StiPP? Hendarin Mouselli (VRF Advocaten) duidt de recente uitspraak van de rechter hierover.

De beantwoording van deze vraag stond recent centraal in een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021.

Wat is er aan de hand?

StiPP voert een verplicht gestelde pensioenregeling uit in de zin van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 voor de sector Personeelsdiensten. Vanuit die hoedanigheid incasseert StiPP de premies van werkgevers die onder de werkingssfeerbepaling van StiPP vallen. De StiPP pensioenregeling is in de afgelopen jaren een aantal keren gewijzigd, laatst als gevolg van de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab). Zo maakte tot 1 januari 2015 het StiPP verplichtstellingsbesluit geen uitzondering voor zogenoemde personeelsvennootschappen. Vanaf 1 januari 2015 veranderde dat. Met ingang van 1 januari 2021 is het StiPP verplichtstellingsbesluit wederom aangepast en is het bereik van de intra-concernuitzondering ruimer.

Wat zijn de feiten?

StiPP heeft zich op 3 januari 2019 op het standpunt gesteld dat de werkgever in deze zaak vanaf 1 januari 2013 verplicht is aangesloten bij StiPP. Daar is de werkgever het niet mee eens.

De werkgever in deze zaak is een dochteronderneming van een gemeente. Bij werkgeefster zijn werknemers in dienst die vallen onder de Participatiewet, maar ze hebben geen sociale werkvoorziening (SW) indicatie. De werknemers werken in beschut werk bij het SW-bedrijf van de gemeente. Zij kunnen op die manier vaardigheden ontwikkelen, waarmee zij na verloop van tijd kunnen toetreden tot de reguliere arbeidsmarkt. Met uitzondering van een incidenteel geval van collegiale uitlening, is er alleen sprake (geweest) van intra-concern uitlening aan de gemeente.

De centrale vraag die partijen vervolgens bezighoudt is of de werkgever onder de werkingssfeer van het StiPP verplichtstellingsbesluit valt. Er wordt in dat kader gekeken naar drie perioden: 1 januari 2013 tot 1 januari 2015, 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 én de periode vanaf 1 januari 2021.

Hoe oordeelt de rechter?

De rechter oordeelt ten aanzien van de eerste periode – 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 – dat in die periode het StiPP verplichtstellingsbesluit geen uitzondering voor personeelsvennootschappen bevatte. De deelname in StiPP was dus verplicht gesteld voor (kort gezegd) uitzendkrachten ouder dan 21 jaar, die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam waren voor een uitzendonderneming. Daarvan was in casu sprake volgens de rechter en dus was het oordeel dat ook deze werkgever onder de werkingssfeer van het StiPP verplichtstellingsbesluit viel.

Wat betreft de tweede periode – 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 – oordeelt de rechter dat de werkgever een personeelsvennootschap is in de zin van het verplichtstellingsbesluit en daardoor onder de uitzondering van de verplichtstelling valt.

Interessant is het zeer beperkte oordeel over de derde periode – vanaf 1 januari 2021 – die echter grote gevolgen kan hebben. De rechter oordeelt dat partijen het erover eens zijn dat de werkgever vanaf 1 januari 2021 onder de uitzondering van de verplichtstelling van StiPP valt zolang zij uitsluitend werknemers aan de gemeente en niet aan derden ter beschikking stelt.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Veel kan ik zeggen. Volgens mij is dit de eerste gepubliceerde uitspraak over de reikwijdte van het nieuwe begrip intra-concern terbeschikkingstelling ingevolge artikel 1 lid 3 sub c Waadi in relatie tot het StiPP verplichtstellingsbesluit. Het StiPP verplichtstellingsbesluit verwijst voor de definitie van intra-concern terbeschikkingstelling naar artikel 1 lid 3 sub c Waadi. Volgens de parlementaire geschiedenis bij de Wab gaat het bij dit artikellid om uitzendbureaus die bedrijfsmatig arbeidskrachten in concern ter beschikking stellen. Uit de wettekst alsmede uit de parlementair geschiedenis blijkt niet dat hiervoor de eis geldt dat uitsluitend de arbeidskrachten ter beschikking moeten worden gesteld in concern. Hetgeen je wel zou kunnen opmaken uit de voornoemde uitspraak. Dit betekent dat anders dan de wettekst en de parlementaire geschiedenis doen vermoeden, uit deze uitspraak zou kunnen worden gedestilleerd dat alleen dan sprake is van intra-concern terbeschikkingstelling indien de arbeidskrachten uitsluitend in concern ter beschikking worden gesteld. Zodra ze buiten het concern ter beschikking worden gesteld kan dit de uitkomst dus anders maken. De reikwijdte van intra-concern terbeschikkingstelling zou hiermee beperkter worden uitgelegd dan mogelijk zou zijn blijkens de wettekst en parlementaire geschiedenis. Ik schreef eerder al een column over de problematiek ter zake intra-concern terbeschikkingstelling sinds de invoering van de Wab.
Het eerste woord over de intra-concern terbeschikkingstelling is uitgesproken, maar waarschijnlijk is dit niet het laatste woord.

Dit is een bijdrage van Hendarin Mouselli (VRF Advocaten) voor Flexmarkt.

Lees ook: Arbeidsrecht in identiteitscrisis’

 

Volg Flexmarkt op LinkedIn:

Over Auteur

De redactie van Flexmarkt zorgt er gezamenlijk voor dat jij op de hoogte blijft van inspirerende en vooral betrouwbare vakinformatie over gerelateerde onderwerpen op gebied van flexwerkers, ondernemen, payroll en de uitzendbranche.

Reageer